vakantie = holiday / vacation zomer vakantie = summer holidays een vrije dag = a day off vakantie nemen = to take a holiday in de vakantie = during the holidays met vakantie gaan = go on holiday Waar ga je met de vakantie naartoe? = Where are you going for your holidays? haven = harbour zee = sea schepen = ships boten = boats strand = beach duinen = dunes zon = sun wind = wind regen = rain het regent = it is raining bos = forest bergen = mountain weer (vvorspellingen) = weather (forecast) onweer = thunderstorm bliksem = lightning sneeuw = snow hagel = hail hagelbui = a shower of hail meer = lake zwemmen = to swim bruin worden = get a tan verbranden = (get) sunburnt tent = tent caravan = caravan hotel = hotel jeugdhotel = youth hostel met het vliegtuig = by plane koffers = suitcases baggage = luggage in de kofferbak van de auto = in the trunk / in the boot met de bus = by bus met de auto = by car met de fiets = by bike fiets = bicycle / cycle / bike te voet = on foot skiën = skiing skipak = ski-suit skischoen = ski-boot